(longread 11’)

Windmolens, groot of klein, onshore en offshore: het is booming business. Windenergie is economie. Er wordt wereldwijd fors geïnvesteerd in windparken. De hernieuwbare energie die wind oplevert, gaat de concurrentie aan met de fossiele brandstoffen. Dat is goed nieuws, want fossiele brandstoffen naar beneden halen is positief voor het klimaat, dus goed voor jou en voor mij. En toch. Ik stel vast dat de publieke opinie niet altijd volgt. Windmolens hebben de perceptie tegen. Niet in mijn achtertuin. Maar waar dan wel? In deze longread zet ik een en ander op een rijtje. Een beetje geschiedenis, een actuele stand van zaken en vooral: wat willen we nu eigenlijk? Mijn analyse is die van een concerned believer, de bezorgde overtuigde, de politicus die klimaatontkenners resoluut pareert en kiest voor 100% hernieuwbare energie als haalbare oplossing voor een beter klimaat, want dat is goed, voor jou en voor mij.

Energie halen uit wind. Het principe is eeuwenoud. Denk maar aan de scheepvaart (wind in de zeilen!) en aan de Chinezen die al tijdens de Han dynastie (2de eeuw voor en na christus) een windmolen gebruikten voor de irrigatie van hun velden. In onze contreien duikt in Frans-Vlaanderen de eerste staakmolen op in het begin van de 11de eeuw. Er is wat discussie over de oudste vermelding van een Vlaamse windmolen. Ik geloof graag dat het de molen was bij de abdij Nonnenbossen in Ieper, in 1197. En toegegeven, nieuwe technieken vonden in die periode wel vaker ingang in kloosters en abdijen …

De windmolens van toen leverden energie voor het malen van graan, het persen van olie, het zagen van hout, het inpolderen en droogleggen van gronden. Elektriciteit is pas een uitvinding van de 19de eeuw, dus dat verhaal komt later. Ik keer nog even terug naar vroeger, toen windmolens ook opdoken als bakens in het landschap en dat landschap uiteindelijk mee bepaalden. Zou er ook protest geweest zijn toen die molens werden gebouwd? Of was de grootte van de molen nog in die mate beperkt (lees: behapbaar) dat de mens – als waarnemer van een landschap – het niet beschouwde als een visuele doorn in het oog? Of primeerde het economisch voordeel en gewin van de molen waardoor hij algemeen werd aanvaard en men zich verder geen vragen stelde?

Die windmolens waren in de tweede helft van de 19de eeuw voorbijgestreefd als economisch rendabele constructie. Andere vormen van energie (stoom, gas, elektriciteit) namen het over en de windmolens verdwenen zoals ze waren opgekomen: met bosjes. In West-Vlaanderen ging het van 1000 naar 35 (1940). Vandaag behoren de nog overgebleven windmolens tot het erfgoed, het molenpatrimonium en is het de cultuur-toeristische meerwaarde die bepaalt of de molen een nieuw elan krijgt.

(lees verder onder de foto)

De windmolen in Tvind, in 1978 de grootste ter wereld. © JVLB

Ik ben benieuwd of een aantal van de huidige generatie windturbines het ooit brengt tot industrieel erfgoed. Het is niet eens zo een gekke gedachte. Afgelopen zomer bezocht ik als toerist de windmolen van Tvind in het Deense Ulfborg. De bouw van de molen startte in 1975. De afwerking ervan, drie jaar later, was een artikel waard in Het Wekelijks Nieuws. Het regionale blad omschreef de windturbine als ‘grootste ter wereld’. Vandaag is de 57 meter hoge windmolen opengesteld voor het publiek.

Het waren trouwens ook de Denen die als eersten onderzochten hoe een windmolen kon ingezet worden voor het opwekken van elektriciteit. In 1891 had Denemarken al een onderzoekscentrum voor windenergie. Het werd geleid door professor Poul La Cour. Hij handelde toen al vanuit een visie die in het huidige discours vaak terugkeert: een land mag niet afhankelijk zijn van buitenlandse fossiele brandstoffen.

Het ontwerp van La Cour, een windturbine met een vermogen van 10 tot 20 kw, werd door een Deense fabrikant in productie gebracht vanaf 1908. Tien jaar later waren er 120 actief, veelal opgesteld bij boerderijen. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog, toen fossiele brandstoffen weer goedkoop werden, was er een dip in de ontwikkeling van windturbines. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kiest men voor turf in een poging om de energieproblemen op te lossen. Pas in de jaren 1950 zal Denemarken opnieuw inzetten op windenergie.

In die jaren 1950 start ook op Europees niveau het onderzoek, dit met steun van het Marshall Plan. Unesco organiseert in 1954 in New Delhi een symposium rond zon- en windenergie. In de jaren 1950-‘60 zijn het vooral Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Engeland die zich verder verdiepen in het ontwikkelen van grotere windmolens. Het blijft echter allemaal een beetje hangen in onderzoeksfase. Want er is één groot obstakel: de elektriciteit uit windenergie is nog veel te duur in vergelijking met die uit fossiele brandstoffen.


Intussen ook elders.

In 1920 richt de toenmalige Sovjetunie haar onderzoeksinstituut voor windenergie op. Ook hier is een tekort aan brandstof de motivatie om een windmolen te ontwikkelen. In 1931 wordt er een windmolen opgetrokken op de Krim. De molen staat in connectie met een turfcentrale en blijft tien jaar draaien.

In Gistel (jawel België!) is burgemeester Alfred Ronse in 1933 aan het pionieren achter zijn kasteel. Hij bouwt een windmolen die niet alleen moet malen maar ook elektriciteit kan opwekken. De Meerlaan, zo heet de molen, is een eigenaardige combinatie van staakmolen op bakstenen onderbouw. De burgemeester slaagt erin om ook effectief elektriciteit op te wekken. Is dit dan de oudste windturbine van ons land? De molen is vandaag in vervallen staat. De gemeente werkt aan een beheersplan.

In 1941 bouwt Amerika de grootste windturbine ter wereld: een torenhoogte van 34 meter en een vermogen van 1250 kW, de eerste keer dan de kaap van 1 MW wordt overschreden. Na duizend draaiuren breekt in 1945 een draaiblad af. Oorzaak: materiaalmoeheid. 


Het is wachten op de oliecrisis van de jaren 1970 vooraleer er weer wat beweging komt in het experimenteren met windturbines. De motivatie om dit te doen, is vooral ingegeven door de “prijsverhoging van de olie, schaarste op de markt en monopolisering door de grootmachten”. Maar er is ook een groeiend besef dat fossiele brandstoffen “bezoedelen”, zorgen voor “pollutie”. Van CO2-uitstoot is in die jaren nog niet echt sprake.

Wat me opvalt, is de gretigheid waarmee de pers inspeelt op het thema ‘alternatieve energie’, want zo heet dat in die tijden. Vanaf nu speelt ook de publieke opinie een rol in het verhaal. Wie er de website www.historischekranten.be even op napluist, komt tot een mooi overzicht van wat er in die tijd gepropageerd werd. Het moet gezegd, het enthousiasme spat van de artikels. “Wind is kosteloos en onbeperkt!” Een credo dat ook in het huidige debat wordt aangevoerd, o.a. door Pieter Boussemaere. De actie blijft echter meestal beperkt tot individueel initiatief van een pionier (vaak ingenieur) die zelf een windmolen bouwt in de tuin en hiermee de lampen in zijn huis doet branden.

Er zijn ideeën zat om het concept verder uit te werken. Jos Dumoulin uit Langemark introduceert in 1975 – de man is op dat moment al tachtig! – het begrip “woonmolen”. Daarbij denkt hij logisch na: de windmolen wordt gebruikt voor huishoudelijke energie. Waarom dan niet alles integreren en wonen in de molen? Het molenhuis van Jos telt drie verdiepingen en kan twee gezinnen huisvesten, co-housing heet dat vandaag. Ze rijden met elektrische auto’s. De windmolen voorziet energie voor het huishouden: verwarming, kookfornuis, verlichting, … maar alles is ook aangesloten op het net, voor het geval de windenergie niet volstaat. Jos schrijft verschillende ministeries aan en die hebben wel belangstelling voor zijn prototype. De woonmolen van Jos is nooit gerealiseerd maar de man zou ongetwijfeld stralen als hij de huidige concepten zou zien van energie-neutrale woningen.

(lees verder onder de foto)


Alternatieve energie-stand op bouwbeurs Roeselare, 1981 © HWN

In de jaren 1970-1980 is de hamvraag vooral of er bereidheid is om te investeren in alternatieve energie. Men aarzelt, want de bewustmaking schiet nog tekort en het is duur. Er is ook meer onderzoek nodig, naar technologie om energie op te wekken en naar manieren om de opgewekte energie te “stockeren”. We zijn 45 jaar later en de technologie is in die vier decennia geëxplodeerd in de meest gunstige zin. De windmolen is uitgegroeid tot een toonbeeld van technisch vernuft. En belangrijk detail: de productie ervan – zeg maar ‘het zetten van windmolens’ – is betaalbaar geworden.

Voor de “opslag van elektriciteit” is het op vandaag nog wachten op de betaalbare (huis)batterij mét lange levensduur. Optimisten stellen dat die duurzame goedkope batterij er over vijf of maximum tien jaar zal zijn. De uitdaging bestaat erin om het overschot aan geproduceerde energie op efficiënte wijze te ‘vermarkten’. Dan is opslag misschien niet meer nodig en kan alles verlopen via een global grid, een wereldwijd netwerk van kabels waar de groene stroom continu over en weer gaat. Bij ons is de Luikse professor Damien Ernst een groot believer en ik ben geneigd hem te volgen.

Eerste windmolenpark

De gap tussen 1980 en smart grid is misschien net iets te groot om zomaar te overbruggen. Ik ga nog even terug in de geschiedenis, naar de overgang van huis-tuin-keukenmodel naar ‘professionele’ windturbine. In 1982 wordt een eerste ‘commercieel prototype’ gebouwd in Zeebrugge. Vier jaar later worden 24 windturbines geplaatst op de oostelijke havendam in datzelfde Zeebrugge. Het is het eerste windmolenpark in ons land. Intussen is die eerste generatie turbines alweer afgebroken (in 2008) en vervangen door andere exemplaren, met groter vermogen. Afbreken en recycleren? Navraag bij Aspiravi leert me dat de helft van die windmolens verwerkt is tot schroot. De andere exemplaren gingen richting Polen en Amerika.

(lees verder onder de grafiek)

Stand op vandaag: 542 onshore windmolens in Vlaanderen © energiesparen.be

We maken wat sprongetjes in de groei, kwestie van niet te blijven hangen in die jaren ’90, ook al omdat de echte statistieken pas in kaart zijn gebracht vanaf 2000. In dat jaar 2000 telt Vlaanderen 34 windturbines; in 2005 zijn dat er 100. In 2018 prijken er in de Vlaamse statistieken 542 windmolens, goed voor een totaal vermogen van 1241 MW.

Maar wat zeggen die aantallen nu? Dat er een groei is. Zoveel is zeker. Maar die groei van het aantal windmolens moet je in verhouding plaatsen met het vermogen en de uiteindelijke opbrengst. Pas dan wordt het duidelijk hoe groot het aandeel is van windturbines ten opzichte van andere energiebronnen. Statistiek Vlaanderen leert ons dat de totale bruto groene stroomproductie in 2017 bijna 8.000 gigawattuur (GWh) bedroeg. Het aandeel van windenergie is meer dan 2.000 GWh, dat van zonne-energie 2.350 GWh. Wind en zon zijn de grote stijgers. Samen zijn ze goed voor 56% van de groene stroom. Nog even nuanceren: het aandeel hernieuwbare energie in ons totaal energieverbruik bedraagt op vandaag amper 6.7%. Dat moet dus nog omhoog!


Het generatorvermogen van een windturbine geeft aan wat de turbine maximaal kan produceren. Meestal is de productie lager omdat de omstandigheden niet optimaal zijn. Het waait niet altijd, de locatie is minder goed, de turbine ligt stil voor onderhoud, … Een turbine van pakweg 3 Megawatt (3MW= 3000 kilowatt) levert op jaarbasis gemiddeld 6000MWh stroom. Wat betekent dat dan concreet? Men vergelijkt het meestal met het huishoudelijk verbruik. Dat ligt gemiddeld op 3500 kWh (=3,5 MWh) per jaar. Op jaarbasis levert een windturbine van 3MW dus stroom aan 1700 huishoudens.


En wat met het offshore-verhaal? Offshore betekent letterlijk ‘van het land weg’, in zee dus. Het Verenigd Koninkrijk bouwt in 2000 de eerste twee windmolens op zee. Denemarken volgt in 2002 met tachtig turbines. België (offshore is een Belgisch verhaal) hinkt nog even achterop. Bij ons wordt in 2008 gestart met de bouw van een eerste windmolenpark in de Noordzee. Straks, tegen 2020, draaien er 3240 windturbines offshore in de Noordzee. Ons land neemt er daarvan net geen 400 voor zijn rekening. We staan hierbij op de derde plaats, vóór Nederland maar ver achter de koplopers UK en Duitsland. De UK heeft bijna 1400 offshore-windturbines, Duitsland zit boven de duizend.

De locatie van offshore parken in de Noordzee. © 4coffshore

Begin oktober van dit jaar werd de laatste van 174 turbines geplaatst van Hornsey Project, het grootste windmolenpark ter wereld. Het ligt op 100 km van de kust van Yorkshire en werd op amper negen maanden tijd opgetrokken. De turbines zullen in 2020 volledig operationeel zijn. De realisatietermijn verbrak al alle records. Ook op het vlak van vermogen zal dit windpark pieken. De kaap van 1 gigawatt wordt overschreden. 1 gigawatt? Dat staat voor de elektriteitsvoorziening van maar liefst één miljoen UK-huishoudens.

En hoe zit het in Wallonië? Als we de cijfers weten voor Wallonië, dan kunnen we die optellen met de Vlaamse gegevens, de offshore-gegevens en zo komen we tot een totaal voor België. In Wallonië draaien momenteel 405 windmolens, goed voor een vermogen van 935 MW en stroom voor 530 000 huishoudens. In Wallonië is men best tevreden over de uitvoering van het windplan : « Le secteur éolien a bien évolué en Wallonie et le développement des projets continue », stelt men vast na twintig jaar windmolen-beleid.

En zijn wij in Vlaanderen dat ook? Als gedeputeerde in West-Vlaanderen durf ik die vraag ook stellen op provinciaal niveau. Het tweede deel van mijn longread plaatst de cijfers tegenover de ambities. Waar willen we naartoe? En vooral: hoe gaan we dit nu verder aanpakken? In de praktijk is de groei van windmolens onderhevig (lees: vertraagd) aan ellenlange procedures. Het publiek houdt van windmolens maar wil er geen in zijn buurt. Kan een provinciaal windplan zorgen voor een versnelling of is het een kader dat enkel nog meer olie op het vuur giet?

Een energiegrafiek, met de windenergielijn onderaan en dus goedkoopst. © Lazard

Windenergie zit in de lift. Laten we hiervan uitgaan. Het is schone energie en het wordt meer en meer ook goedkope energie. Windenergie op land is vandaag de goedkoopste manier om elektriciteit te produceren. De nieuwe Vlaamse regering beseft dat ook. Op het vlak van klimaatbeleid is de ambitie van die nieuwe regering niet bijzonder groot. Een van de lichtpunten: tegen 2030 moeten we dubbel zoveel energie halen uit zon en wind. Voor wind betekent dit 2.5 gigawatt op land (offshore is Belgisch, dus niet in deze doelstelling vervat). Een verdubbeling dus en hoe kunnen we die doelstelling halen? Meer windmolens plaatsen in Vlaanderen? Meer energie halen uit de offshore-parken?

Op beide vragen is het antwoord ja. Alleseen: soms denk je ‘ja’ en handel je ‘nee’. In dit windverhaal zit dus daar de discrepantie. Iedereen is voorstander, tot het puntje bij (wind)paaltje komt. De discrepantie is overigens niet nieuw. Tien jaar geleden werd het decreet ruimtelijke ordening herzien. Het moest de inplanting van windmolens in landbouwgebied versoepelen. Het leidde tot heel wat aanvragen voor de bouw van nieuwe windmolens. En tot een tegenreactie, zowel van de burger als van milieuorganisaties. Gevolg: procedurekwesties en een negatieve perceptie. Procedurekwesties, daar komt ooit een eind aan. Negatieve perceptie ombuigen is moeilijker.

Ik ga wat dieper in op die procedures om daarna af te ronden met enkele gedachten over de perceptie en NIMBY, Not In My Backyard. Procedures zijn het gevolg van een vergunningsbeleid. Voor windmolens gelden criteria, vastgelegd in Omzendbrieven en Vlarem-bepalingen. De criteria hebben te maken met ruimtelijke ordening (minimum afstand), geluid, slagschaduw, … Projectontwikkelaars en – vooral – advocatenkantoren kennen die intussen als hun broekzak. Bij het opstellen van een haalbaarheidsstudie houden ze daar rekening mee. Nogal logisch, anders maakt een aanvraag hoegenaamd geen kans. Ook met vogel- en vleermuizenpopulaties wordt wel degelijk rekening gehouden. Een slimme projectontwikkelaar is een projectontwikkelaar die ook hier vooraf advies inwint en de technologie van batdetectors omarmt.


Wie vergunt? De provincie enerzijds (projecten tot maximum 4 turbines), de Vlaamse overheid anderzijds (grotere projecten en zeehaven-projecten). Sinds 2017 geldt de geïntegreerde omgevingsvergunning en dat is al een vooruitgang ten opzichte van vroeger. Toen moest je een milieuvergunning aanvragen én een stedenbouwkundige vergunning, wat vaak leidde tot kafkaiaanse toestanden. Ik bespaar je een overzicht van de procedurekwesties. Wat ik wel weet, is dat ik niet de enige ben die vind dat het toch allemaal heel erg lang aansleept. Een periode van zes jaar, vanaf haalbaarheidsstudie tot windproductie, is geen uitzondering, zo meldt me een gespecialiseerd advocatenkantoor.


De juristen wijzen er trouwens ook op dat de geïntegreerde omgevingsvergunning wel een aantal discussies overbodig maakt, maar dat het op zich niet leidt tot minder procedurekwesties. Het wordt ook bevestigd door onze provinciale administratie. In 99% van de gevallen wordt bij een beslissing van de deputatie een beroepsprocedure opgestart. Beslissingen van de deputatie worden aangevochten bij de minister en als die op zijn beurt beslist, wordt dit aangevochten bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Een carrousel? Zo kan je dat inderdaad noemen en niemand die op den duur nog weet welk dossier zich waar bevindt, en in welke fase …

Ik lees in het nieuwe Vlaamse regeerakkoord: “We passen de regelgeving m.b.t. de ruimtelijke impact voor het plaatsen van windmolens aan en leggen de bevoegdheid hieromtrent bij de lokale besturen.” Het is wachten op de concrete uitwerking hiervan. Zullen lokale besturen in staat zijn om de NIMBY-reflex te overstijgen? Want die reflex is toch wel heel hardnekkig. Zo hardnekkig dat zowel de advocaten als de projectontwikkelaars het bovenaan hun problemenlijstje plaatsen. NIMBY baart hen meer kopzorgen dan pakweg de houding van defensie (die bv. geen turbines toelaat in een straal van 15 km rond een radar).

(lees verder onder de foto)

Windmolens ter hoogte van Roeselare. Je geraakt ze gewoon. © JVLB

NIMBY is immers een gevoel, een emotie en dus zeker des mensens. Het is moeilijker te bespelen dan strikte regels. NIMBY wordt gevoed door de media. Ik huiver als ik een kop lees als “Windmolens doen vleermuis en vogels de das om”. Wie het artikel leest, krijgt een genuanceerd verhaal, over concrete testen om turbines op intensieve vogeltrektijden stil te leggen. Maar het is de titel die blijft hangen, en die haalt het pamflet van de protesterende buurtcomités. Net zoals de geluidsoverlast van een windmolen. Omgevingsgeluiden kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken. Denk maar aan slapeloosheid bij mensen die voortdurend gestoord worden door autosnelweg- of vliegverkeer.

De Wereldgezondheidsorganisatie beveelt aan dat het geluid van een windturbine, gemeten over een hele dag, de 45 decibel niet overschrijdt. In Vlaanderen ligt de wettelijke geluidsnorm voor windturbines die in woongebied liggen op 44 dB overdag en 39 dB ’s nachts. Dat wordt in het pamflet niet verteld. En de mensen zijn ermee weg, net zoals indertijd de aanname dat het treinverkeer de melk van de koeien zou verzuren …

Het NIMBY-gevoel wordt gevoed door wat je ziet en hoe je dat persoonlijk ervaart. Ik vind het vreemd dat zonnepanelen amper hebben geleid tot kritische bemerkingen inzake visuele hinder. Want zeg nu zelf, echt mooi oogt het niet, al die daken voorzien van een maximum aan zonnepanelen … Hier speelt immers een andere factor mee: die van het persoonlijke voordeel. Dan wordt het veel vlugger aanvaard, net zoals indertijd bij de duizenden windmolens die ons landschap bepaalden. Het was goed, want het zorgde voor economische en financiële voorspoed.


Over de impact op het landschap moeten we ook eerlijk durven zijn. Ik ben opgegroeid in de Westhoek. Honderd jaar geleden woedde hier de Grote Oorlog. En ik kan je verzekeren: een oorlog markeert een landschap, niet de windturbines. Misschien moeten we in dit windmolen verhaal en de impact ervan op onze omgeving ook wat breder willen kijken, letterlijk en figuurlijk. Als je de dingen in een ruimere historische en maatschappelijke context plaatst, blijkt soms ook de relativiteit van die dingen …

Windmolens in het landschap, de Poperingse exemplaren op de horizonlijn rechts. © JVLB

Misschien zijn de windmolens over vijftig jaar alweer uit ons landschap verdwenen en worden ze in de longread anno 2070 omschreven als een tijdelijk fenomeen? Want idealiter halen we straks onze meeste windenergie uit de offshore parken die tegen dan volledig geconnecteerd zijn met het vasteland. Want ook hier zal het gezond verstand het halen en beseft iedereen dat elektriciteit opgewekt op zee niet dient om vissen te elektrocuteren.

Het protest tegen de hoogspanningslijnen zal dan allang verhuisd zijn naar het archief van de kranten. Ik stel trouwens nu al vast dat de protestwind sowieso gaat liggen als de windmolen draait of als de hoogspanningslijn is doorgetrokken. Dat heeft dan niet meteen iets te maken met actie-vermoeidheid, maar veeleer met het inzicht dat het allemaal wel meevalt.

Kwantitatieve uitwerking

In West-Vlaanderen staan er vandaag 90 windturbines. Om de doelstellingen inzake hernieuwbare energie te halen, moeten er op termijn minstens 200 windmolens bijkomen. Dat is veel, maar besef: op vandaag staan er in amper 15 van de 64 West-Vlaamse gemeenten windmolens. Biedt een provinciaal windplan soelaas? In andere provincies leidt het tot vertraging.

Het is ook zeer de vraag of een provinciaal beleidskader met bijhorende positieve lijst van inplantingslocaties zal leiden tot een groter draagvlak. Ik ben sceptisch. Ik vrees dat die lijst wel eens erg kort zou kunnen uitvallen. Zeker als ‘nee’ een toegelaten antwoord is op de vraag of er in gemeente x of y windmolens kunnen bijkomen. Daarom pleit ik voor een kwantitatieve uitwerking. Waar plaatsen we die 200 bijkomende windmolens? Het zijn er gemiddeld drie per gemeente. Dat is haalbaar, we moeten het gewoon durven uittekenen. Als dit plan er is, kan de burger participeren, ook financieel.

Ik wil deze longread besluiten met een engagement. Beschouw het als mijn politieke interpretatie van het praktijkhandboek van Pieter Boussemaere (Tien klimaatacties die werken). Ik wil me als politicus engageren om dat NIMBY-gevoel weg te werken, om een negatieve perceptie om te buigen tot een positief gevoel. Voor dit windmolen verhaal betekent dit dat ik meer en beter zal inzetten op duidelijke en eerlijke communicatie. En dat houdt in: informeren, nuanceren en overleggen. Het klinkt aannemelijk maar we moeten het ook omzetten in de praktijk. Want de goede praktijkvoorbeelden bewijzen het: burgers die participeren, zijn de windmolen in hun achtertuin genegen.


Nuttige infolinks:

https://www.energiesparen.be/stroomvoorspeller

Hoeveel stroom produceren de zonnepanelen en de windturbines  in jouw gemeente, provincie en heel Vlaanderen? En wat brengen de windturbines in de Noordzee op? Volg de recentste waarnemingen op de voet en de voorspelling voor morgen.
Advies  over op welk uur  je het best jouw machines kan aanzetten of – voor wie er al een heeft- de elektrische auto kan opladen.

https://www.energiesparen.be/energiekaart

Duurzame energie: de meest recente officiële gegevens in grafieken, kaarten en tabellen

https://www.energiesparen.be/windgids

Handig boekje met veel nuttige tips en info.

https://www.windparke40bommelaere.be/veelgestelde-vragen

www.ode.be

https://www.belgianoffshoreplatform.be/nl/