Op het dagelijks bestuur van sp.a West-Vlaanderen hield ik een warm pleidooi voor één West-Vlaamse referentieregio. Met sp.a gaan we voor de beste West-Vlaamse slagkracht. En dat bekom je niet door opsplitsing in meerdere regio’s. Eén West-Vlaamse referentieregio biedt de beste  garanties om discussies op Vlaams en Europees niveau te voeren. Onze provincie heeft er niets bij te winnen als er drie of vijf regio’s in Brussel met elkaar in concurrentie moeten gaan.

De regiovorming beroert al een tijdje de politieke geesten. Vlaams minister voor Binnenlands Bestuur Bart Somers ziet dit project als de ultieme efficiëntieoefening. Ze moet voor eens en voor altijd komaf maken met de bestuurlijke verrommeling. Dat laatste verwijst naar de samenwerkingsverbanden waarin lokale besturen actief zijn. Volgens sommigen zijn dat er te veel en en ze zijn te uiteenlopend van aard. Hierdoor is de Brusselse kat haar spreekwoordelijke jongen al langer dan vandaag kwijt.

De doelstelling van de regiovorming klinkt goed: “Bestuurlijke versnippering tegengaan, wat moet leiden tot minder structuren en mandaten, en wat de samenwerking tussen burgemeesters zal stimuleren.” Keep it simple als leidraad voor de samenwerking tussen lokale besturen: daar kan je toch niet tegen zijn? Tenzij je Keep it simple op de meest doorgedreven manier invult. Want dan kom je uit bij de vermaledijde fusies. En dat is iets wat minister Somers niet mag van het Vlaams Regeerakkoord. Het alternatief? Als een deus ex machina: de afbakening van referentieregio’s. In het voorstel van Somers zijn de 300 Vlaamse gemeenten onderverdeeld in dertien van die referentieregio’s.

(lees verder onder het kaartje)

De minister wou West-Vlaanderen eerst opdelen in 5 regio’s. Fel protest van de enige stad met een vertegenwoordiger in de Vlaamse Regering heeft ervoor gezorgd dat Somers zijn kaart hertekende naar een provincie met nog drie referentieregio’s: Westhoek, Zuid-West-Vlaanderen en Brugge-Oostende-Midwest. Er kwam al snel veel kritiek op dit plan. De hoofdredacteur van de Krant van West-Vlaanderen had het over een historische blunder, ja zelfs over een misbaksel.

Moderne ministers wekken graag de indruk dat hun beslissingen breed gedragen zijn. Of beter nog: bottom-up tot stand zijn gekomen. Het was voor dit dossier niet anders. De gouverneur kreeg de opdracht om alle burgemeesters te bevragen. De respons was groot. 62 West-Vlaamse burgemeesters gaven hun mening. 48 spraken zich uit voor één West-Vlaamse referentieregio en dus tegen de opsplitsing van West-Vlaanderen. Dit is een meerderheid van maar liefst 75%. Een duidelijk signaal, iets om als minister rekening mee te houden. Zeker als je weet dat de meerderheid eigenlijk nog groter was. Een aantal burgemeesters met een open-VLD lidkaart op zak heeft zijn persoonlijke mening in dit dossier ondergeschikt gemaakt aan de partijtucht.

Een duidelijk signaal dus maar dit was buiten minister Somers gerekend. Die maakte dankbaar gebruik van de opmerking van veel burgemeesters dat ze ook wel actief willen blijven binnen de bestaande contouren van het burgemeestersoverleg. En zo kon hij het advies van de gouverneur en 48 West-Vlaamse burgemeesters straal negeren. Een handigheidje, zeg maar.

In een nota aan de Vlaamse Regering stelde de minister niet voor om terug te vallen op één referentieregio maar toverde hij opnieuw het eerste voorstel met 5 referentieregio’s uit de hoed. Tot zover de bottom-up aanpak en de nood aan lokaal draagvlak. Allese macht aan de burgemeesters, tot die iets zeggen wat de minister niet zo graag hoort …

Ik begrijp trouwens niet waarom de minister uitpakt met vaste regio’s. Daarmee gaat hij in tegen het advies van het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing. Het Steunpunt pleit voor flexibele regio’s als werkinstrument. Wat betekent dat? Je vertrekt vanuit één referentieregio en gemeenten vormen een subregio naargelang de vraag en inhoud. Lijkt me meer dan logisch. Je respecteert het Vlaamse matroesjka-model en je vermijdt hervormingen om de hervormingen.

Zo is de opsplitsing in vervoerregio’s misschien wel goed voor het oplossen van het mobiliteitsvraagstuk maar voor pakweg de Vlaamse Landmaatschappij is dat minder handig. Landinrichtingsprojecten hebben andere grenzen dan die van vervoersregio’s. Hetzelfde geldt trouwens voor woonregio’s. Een flexibele regiostructuur op maat van het project is juist een voordeel. Het leidt tot een efficiënte gebiedsgerichte werking.

Als de mogelijkheid geboden wordt om flexibele regio’s te vormen, dan is het ook niet langer uitgesloten dat bijvoorbeeld Torhout kiest voor de vervoersregio Roeselare enerzijds en het economisch streekoverleg van de Brugse regio anderzijds. Of hoeft het geen probleem te zijn dat de sociale huisvestingsmaatschappij De Mandel ook actief is in gemeenten van de Westhoek (overigens tot grote tevredenheid van die gemeenten). En moet Koekelare zich geen zorgen maken over haar lidmaatschap van de Roeselaarse afvalintercommunale.

En dan zijn er de herverdelingsvraagstukken. Het zijn dossiers die de afbakening van de voorgestelde referentieregio’s overstijgen. Maar ze vallen zo goed als altijd binnen de provinciale grenzen. Sp.a wil ook hier voldoende West-Vlaamse slagkracht. Dit kan allemaal wat theoretisch klinken. Het wordt heel erg concreet als we de herverdelingsvraagstukken oplijsten:

  • de discussie over het versterken van het Hoger Onderwijs in West-Vlaanderen
  • de discussie over de onderbedeling van de provincie inzake middelen voor Onderzoek en Ontwikkeling
  • de inhoudelijke accenten binnen Europese subsidieprogramma’s
  • de organisatie van regionale woonmarkten en de hierop afgestemde toewijzing van ontwikkelingsmogelijkheden van woongebieden
  • de toewijzing van te ontwikkelen bedrijventerreinen binnen de provincie, actuele discussies met ruimtelijke impact, zoals de afbakening van energielandschappen
  • de onthardingsdiscussie, de problematiek van niet-gerealiseerde groene bestemmingen
  • investeringen in prioritaire infrastructuur zoals waterwegen, spoorwegen, havens en luchthavens.

De keuze voor één West-Vlaamse referentieregio gaat volgens sp.a West-Vlaanderen ook het best gepaard met de oprichting van een provinciale overlegtafel tussen de lokale besturen en het provinciebestuur. Bij de sociaaleconomische thema’s zien we die overlegtafel graag aangevuld met de sociale partners.

En wie moet die regionale samenwerking dan faciliteren en ondersteunen? Het is geen goed idee om dit in handen te geven van Vlaamse ambtenaren. Bij de minste discrepantie tussen de visie van Vlaanderen en die van de lokale besturen zullen zij immers in een onmogelijke positie geplaatst worden. Ik pas voor een scenario waarbij Vlaamse regiocoördinatoren het stuur in handen willen nemen om de lokale besturen in een richting te sturen waar die besturen niet zelf voor kiezen. Want dat is pas top-down! Ik kies liever voor een bottom-up strategie in partnerschap met de Provincie als aanspreekbaar partnerbestuur.

Lokale besturen worden in dat partnerschap als gelijkwaardige partners benaderd, met evenveel aandacht voor de kleinere als voor de grotere gemeenten. Dit zal beter lukken in een grotere regio dan in een kleinere regio, waar je bijna per definitie één of enkele dominante spelers hebt.

Wat met de burgemeestersconferenties? In onze provincie zijn dat er vijf. Vaak zijn die conferenties een plaats waar nieuwe beleidsontwikkelingen worden afgetoetst. Ook dit kan perfect blijven bestaan. Al plaats ik hier een kritische kanttekening bij, ingegeven door een bezorgdheid over de democratische legitimiteit en transparantie. Er is toch wel enig voorbehoud bij de idee dat de burgemeestersconferentie de spil zou worden van elke intergemeentelijke samenwerking.

Steden en gemeenten worden bestuurd door een college van burgemeester én schepenen. Allese macht aan de burgemeesters is geen goed idee. Ook hier moet ruimte zijn voor sub-regionale thematische samenwerking, getrokken door de schepenen. En uiteraard kan een lokaal bestuur zich maar definitief verbinden als het reguliere democratische beslissingsproces binnen schepencollege en gemeenteraad doorlopen wordt.

Ik sluit af met een laatste gedachte over de manier waarop minister Somers deze regiovorming uitstippelt. Ik heb niet de indruk dat de minister tegen de idee is van één provinciale referentieregio. In Limburg kan het zonder problemen. Als het over West-Vlaanderen gaat, komt dat bij hem blijkbaar over als vloeken in de kerk. Terwijl het West-Vlaanderen-gevoel toch minstens even sterk leeft als het Limburg-gevoel. Je zou bijna denken dat hier een andere agenda achter schuilgaat. Maar ik wil niet al te paranoia zijn.

De nota werd gelukkig niet goedgekeurd. Straks ligt ze weer op tafel. Hopelijk komt ook op het Martelarenplein berouw voor de zonde en wordt in de definitieve versie wel rekening gehouden met de wensen van onze West-Vlaamse burgemeesters en wordt er afgeklopt op één West-Vlaamse referentieregio.