Je maakte het wellicht ook al eens mee. In je straat, wijk of dorp verschijnt er ineens een gele affiche aan een wat grotere woning die al langer leegstond. Vaak ontstaat er binnen de kortste keren op Facebook een geanimeerde discussie. ‘Toch niet weer appartementen zeker?’ En waar deze discussies tot voor een paar jaar vooral in de stad gevoerd werden, ontsnappen ook onze dorpen er niet langer aan. Vaak laaien de emoties daar nog hoger op en vrezen heel wat inwoners dat ze hun dorp binnen de kortste keren niet meer zullen herkennen. Dringend tijd dus om na te denken over bouwprojecten die kwaliteiten toevoegen aan een dorp. En omdat het warm water niet altijd opnieuw moet uitgevonden worden, haalden we de mosterd bij de provincie Antwerpen, meer bepaald bij de Toolbox Dorpse Architectuur van AR-TUR vzw. Met een reizende tentoonstelling en een boek boordevol inspiratie willen zij alvast een deel van de oplossing aanreiken. Want, zo blijkt uit het boek, er zijn in Vlaanderen ook heel wat goede voorbeelden te vinden.

Als provinciebestuur behandelen we alle West-Vlaamse bouwberoepen. Na dik drie jaar op tweewekelijkse basis hoorzittingen te hebben bijgewoond, heb ik al heel wat probleemdossiers zien passeren. Zeker als het gaat om meergezinswoningen, zoals appartementen officieel heten. Daar zijn verdichting en ruimtelijk rendement de buzzwoorden van dienst. Zeker nu de betonstop – die ondertussen bouwshift is gaan heten – het quasi onmogelijk maakt om nog open ruimte aan te snijden voor nieuwe woonprojecten.

Begrijp me overigens niet verkeerd, ik ben een groot voorstander van de bouwshift. In de Westhoek valt het nog reuze mee wat de versnippering van de open ruimte betreft. Maar we zijn dan ook de uitzondering in Vlaanderen. Elders is het vaak goed fout gelopen, en is de zogeheten ‘urban sprawl’ gigantisch doorgeschoten. Stedenbouwkundig vaak niet om aan te zien, om nog te zwijgen van de hoogoplopende kosten die verspreide bebouwing met zich meebrengt. We moeten dus wel degelijk veel spaarzamer omspringen met de beschikbare ruimte, maar dan zonder alle kwaliteit overboord te kieperen.

Zijn er eigenlijk wel meer woningen nodig?

Als mensen discussiëren over ‘verappartementisering/appartementisering’, dan is de meest gehoorde opmerking toch wel dat er woningen genoeg zijn en dat al die appartementen of extra woningen nergens voor nodig zijn. Ik vrees dat dit heel erg kort door de bocht is. Want in tegenstelling tot wat sommigen lijken te denken, groeit ook de West-Vlaamse bevolking vast en zeker. In 1990 waren we met 1.102.514 West-Vlamingen, in 2021 waren er dat al 1.205.527. Een netto-aangroei dus van meer dan 103.000 inwoners, dat is ongeveer even veel als de totale bevolking van Roeselare en Waregem opgeteld. Met leegstaande woningen ga je dit dus niet redden. Zeker niet als je weet dat er volgens betrouwbare prognoses tussen nu en 2035 nog eens 50.000 inwoners bijkomen. Best veel nieuwe inwoners dus, die uiteraard ergens willen wonen.

Bovendien speelt ook nog de gezinsverdunning, die een forse turbo zet op de vraag aan nieuwe woningen. Gezinsverdunning zeg je, wat is dat nu weer voor een raar stadhuiswoord? Toegegeven, het klinkt wat vaag. Maar het geeft wel perfect weer wat jij en ik rondom ons zien gebeuren. We wonen met alsmaar minder mensen onder hetzelfde dak. Kijk maar eens in je eigen straat hoeveel singles er wonen. In onze provincie telt maar liefst 33,9% van de huishoudens slechts 1 persoon. Daar is voor een goed begrip niets fout mee, maar het vergroot wel de vraag naar huizen en appartementen.

Nog een paar cijfers om de discussie voldoende scherp te stellen:

  • In 1990 bedroeg de gemiddelde gezinsgrootte in West-Vlaanderen 2,6. Voor de totale bevolking hadden we dus 424.043 huizen of appartementen nodig.
  • In 2021 daalde diezelfde gemiddelde gezinsgrootte in onze provincie naar 2,2. In combinatie met de gestegen bevolking betekent dat een nood aan 547.996 wooneenheden. Dat zijn er maar liefst 123.923 meer dan 30 jaar geleden.
  • Met andere woorden: om de toename aan inwoners op te vangen hebben we nood aan de combinatie van Roeselare en Waregem. Neem je er de gezinsverdunning ook bij, dan hebben we echter nood aan twee keer Brugge…

Er zijn dus heel veel nieuwe woningen nodig. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Nederland hebben wij helemaal geen plaats om volledig nieuwe steden van nul op te bouwen, waardoor je tot in het kleinste dorp projecten ziet opduiken om aan die grote vraag te voldoen.

Dat zorgt, zoals geschetst in de inleiding, voor heel wat bekommernissen rond leefomgevingskwaliteit. Ik merk dat gemeentebesturen alsmaar vaker met de handen in het haar zitten. Ze vragen zich af hoe ze de discussie omtrent leefomgevingskwaliteit het beste kunnen aanpakken. De normale manier van werken, waarbij een architect op vraag van een bouwheer een plan tekent en daarvoor een vergunning aanvraagt, waarna de omgevingsambtenaar een advies schrijft en het schepencollege de vergunning al dan niet aflevert, botst keihard tegen haar limieten aan. Er is integendeel nood aan veel meer dialoog. Niet enkel tussen ontwikkelaar en bestuur, maar ook met de bewoners. Een dialoog waarbij er ruimte moet zijn om te praten over projecten, maar ook over een breder toekomstbeeld voor een dorp of een buurt.

(lees verder onder de foto; expo ‘Toolbox on Tour’ in Provinciehuis Boeverbos)

Veel lokale besturen zijn ook te klein om zelf een architect in dienst te hebben. Daardoor moeten ze vaak met ongelijke wapens de discussie met projectontwikkelaars aangaan. Persoonlijk denk ik dat we als Provincie meer voluntarisme aan de dag zouden mogen leggen in de manier waarop we lokale besturen ondersteunen in hun zoektocht naar kwaliteit. In ons verkiezingsprogramma stelden we voor om een West-Vlaamse bouwmeester aan te stellen, waar gemeenten een beroep op konden doen wanneer ze een groot project moesten beoordelen. Zover zijn we nog niet. Wat niet hoeft te betekenen dat we hen helemaal in de kou laten staan. Zo stond de Toolbox-tentoonstelling enkele weken terug in Boeverbos, en organiseerden we een workshop voor lokale omgevingsambtenaren, ontwerpers en ontwikkelaars.

Laat je ook niet afschrikken door de meer dan 200 bladzijden van het boek. Het is rijkelijk geïllustreerd waardoor het ‘theoretisch’ gedeelte amper 40 pagina’s bedraagt. Het verhaal dat gebracht wordt, is ook voldoende genuanceerd. Ja, de auteurs vinden dat de kwaliteit van veel projecten bedroevend laag is. Ze nemen geen blad voor de mond als ze stellen dat opdrachtgevers vaak niet beter weten dan het zoveelste banale appartementsgebouw te bestellen en dat ontwikkelaars al te gemakkelijk denken dat er enkel vraag zou zijn naar standaard-appartementen. Maar ze houden daarom geen op misplaatste nostalgie gebaseerd pleidooi voor individuele vrijstaande woningen, die al te vaak aan de bron liggen van ruimteverslindend wonen. Ze kijken integendeel vrank en vrij naar kwaliteitsvolle meervoudige woonprojecten, waarbij ze de discussie over densiteit niet uit de weg gaan. Zo komen ze tot de vaststelling dat het perfect mogelijk is om met dichtheden van 60 tot 100 woningen per hectare zeer mooie projecten te realiseren.

Allese info over boek, toolbox en reizende tentoonstelling op https://ar-tur.be/themas/dorpse-architectuur.