Tiny Forest. Het is niet meteen het bos waarin Roodkapje zal verdwalen. Hoewel, tiny betekent ook zoveel als ‘dichtbegroeid’. Is het concept van zo een minibosje haalbaar in West-Vlaanderen? Ik trok op groensafari naar Utrecht. Daar hebben ze al enige ervaring met Tiny Forests.

Met een groepje cursisten spraken we af op het domein van Stichting Emma, het Utrechtse centrum voor Wereld, Vrede en Milieu. Daan Bleichrodt van IVN (Instituut voor Natuureducatie) gaf ons tekst en uitleg bij de wondere wereld van een Tiny Forest. De methode is gebaseerd op de inzichten van de Japanse bomenexpert Akira Miyawaki en de Indiase ingenieur Shubhendu Sharma.

Een Tiny Forest is een dichtbegroeid, inheems bos ter grootte van een tennisbaan (200m²). Dit bos is niet alleen een prettige plek voor vlinders, vogels, bijen en kleine zoogdieren, maar ook voor mensen. Kinderen leren in het buitenlokaal over de natuur en buurtbewoners ontmoeten elkaar op een prettige en gezonde plek’, zo leert ons het handboek van IVN. Geef toe, het klinkt aanlokkelijk.

Nederland plantte zijn eerste minibosje in 2015. Vandaag zijn het er al 35 en straks komen er nog 50 bij. In Vlaanderen krijgt Oudenaarde de primeur (DS 18/02/2019). Daar wordt een Tiny Forest aangeplant op de gesaneerde site van een textielfabriek. Het concept leent zich voor dergelijke zones, restgronden of braakliggend terrein aan de stadsrand.

Een Tiny Forest is na tien jaar een volwaardig bos en dat maakt dit concept wel heel bijzonder. Meestal duurt het honderd jaar voor een bos echt volgroeid is. Waar zit hier de toverformule? Bij het creëren van optimale groeiomstandigheden, zo blijkt.

Het begint bij de bodem. Die vormt de basis voor het bosje. Voor een snelle groei hebben de bomen water, licht, doorwortelbare ruimte en voeding nodig. Na een bodemonderzoek volgen de bodembewerkingen. Afhankelijk van het type bodem moeten compost, mest en/of stro worden toegevoegd.

De keuze voor inheemse bomen en planten lijkt me in dit concept evident. Men gaat echter nog een stapje verder: plaatselijk veldonderzoek moet uitwijzen welke specifieke planten, bomen en kruiden het best gedijen in de regio waar het bosje komt. En er is de absolute keuze voor verscheidenheid: het tennisveld moet minimum 25 verschillende soorten huisvesten.

Het planten gebeurt dicht bij elkaar: drie bomen per vierkante meter. Ter vergelijking: bij reguliere bosaanplantingen is dat één boom per vierkante meter. Na het planten komt er op de bodem een mulchlaag en dan is het aan de natuur. Die mag ongestoord haar gang gaan.

Het mooie aan dit concept is dat de groei en bloei van het minibosje gemonitord worden door de kinderen en de buurtbewoners. Wie gaat voor een Tiny Forest tekent immers ook voor participatie. Zo staat het in het Tiny Forest-reglement. Bij elk bosje is een buitenklas voorzien.

Als een school, kinderopvang, jeugdbeweging of de buurt betrokken wordt bij het ontstaan van het bosje, beschouwen ze als hun bosje en voelen ze zich mee verantwoordelijk. Een gezamenlijke plantdag vormt de participatieve apotheose. Ook in de jaren na de aanplant is het belangrijk dat de buitenklas regelmatig gebruikt wordt. Ik ben wel voorstander van die aanpak, zeker als je weet dat de kennis van milieu en klimaat bij onze jongeren niet bijster groot is.

Tiny Forest mikt dus duidelijk op twee doelstellingen: op korte termijn een maximum aan biodiversiteit creëren én kinderen de natuur opnieuw naar waarde leren schatten. Twee vliegen in een klap.

(lees verder onder de foto)

Tiny Forest in het stadslandschap van Utrecht. © JVLB

De namiddagsafari bracht ons naar drie Tiny Forests. Het eerste wat mij opviel: ze zijn echt wel tiny, al kwam dat misschien ook door de inplanting in vrij grote open ruimtes in de stad. De minibosjes die we te zien kregen, hadden elk een verschillende leeftijd en dat zag je ook. Toch denk ik dat er meer tijd nodig is om het grote verschil te merken tussen een klassiek bosje en een Tiny Forest. Men stelde ons gerust: bij het eerste minibosje van 2015 werd ook een bosje aangeplant volgens de klassieke methode. Na vier jaar staan de bomen van de Tiny Forest al meer dan een meter hoger dan die in het klassieke bosje.

Conclusie na onze Utrecht-safari? Tiny Forests moet je niet meteen gaan beschouwen als een uitbreidingsmogelijkheid van provinciale domeinen (zoals onlangs voorgesteld in de provincieraad). Waar er ruimte is voor echte, grote bossen, verdienen die de voorkeur. Robuuste groengebieden met veel bomen leveren nog steeds de meeste voordelen op, zowel voor het klimaat als voor de biodiversiteit.

Waar geen ruimte is voor grotere stukken natuur – en in ons verkaveld Vlaanderen komt dat wel eens voor – kunnen Tiny Forests een nuttige bijdrage betekenen voor de biodiversiteit en op het vlak van natuur- en milieueducatie. Bij de afweging of een Tiny Forest interessant is, moeten we dus niet de vergelijking maken met een ‘echt bos’, maar veeleer met een klassieke groenzone in een stads- of dorpskern. Het is een goede manier om in de verstedelijkte delen van West-Vlaanderen de biodiversiteit op korte termijn op te drijven.

Of we de strikte reglementering van een Tiny Forest overal moeten willen toepassen, is een andere vraag. Het concept van ‘Kleine wildernissen’, zoals die worden gepromoot door het Agentschap Natuur en Bos, is een stuk soepeler, en daarom op meer plaatsen te realiseren. Ik ga alvast op zoek naar enthousiaste partners om dit verhaal verder uit te werken.