De kansarmoedeatlas voor West-Vlaanderen is uit. De cijfers zijn niet goed. Er is een stijging van de kansarme buurten in onze provincie. In 29 van de 64 West-Vlaamse gemeenten is er minstens één buurt waar kansarmoede sterk aanwezig is. Pieken in de kustgemeenten en grotere steden, maar ook in de kleinere dorpen is er kansarmoede.

De kansarmoedeatlas komt er op vraag van de Provincie. Onze dienst ‘Steunpunt Data en Analyse’ voerde de screening voor het eerst uit in 2011. Daarna waren er updates in 2014 en 2017. De vierde analyse ligt nu op tafel. Ik volgde de webinar waarin de belangrijkste cijfers werden voorgesteld. Met de neus op de feiten dus en dat blijft best wel confronterend.

Waarom een aparte kansarmoedeatlas voor onze provincie? Het heeft te maken met de specifieke context. Door op provinciaal niveau de analyse te maken, worden de cijfers niet vertekend door die van grotere steden als Antwerpen of Gent. In totaal werden 1302 buurten gescreend, dat is 95% van alle West-Vlaamse huishoudens. Van die 1302 buurten worden er 131 beschouwd als kansarm. Dat is meer dan 10 procent.

(lees verder onder kaartje)

Hoe zit het met de spreiding over onze provincie? Kustgemeenten (met uitzondering van De Haan) en de centrumsteden Brugge, Kortrijk en Roeselare hebben minstens één kansarme buurt. In de Westhoek zijn er kansarme buurten in Poperinge en Ieper. Maar ook kleinere gemeenten zoals Meulebeke, Koekelare en Pittem tellen kansarme buurten.

Hoe meet je kansarmoede?  Financiële kwetsbaarheid is één dimensie. In kansarme buurten geniet bijna 30% van de bewoners van een verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. Dat is bijna dubbel zoveel als in een ‘gewone’ West-Vlaamse buurt. Er worden nog drie andere dimensies in rekening gebracht: huishouden, herkomst en gezondheid. Wat de huishoudens betreft, tonen de cijfers dat alleenstaanden en eenoudergezinnen een veel hogere concentratie kennen in kansarme buurten. Meer dan 50% van de huishoudens huurt een woning. Ook dat is een hogere score dan gemiddeld.

(lees verder onder grafiek)

In kansarme buurten wonen ook gemiddeld meer personen met een niet-EU afkomst: 17.8% tegenover 6% in een ‘gewone buurt’. Bij 38% wordt door de kinderen (leeftijd basisonderwijs) thuis geen Nederlands gesproken. Bij jongeren secundair onderwijs is dat bijna 32%. Ook die cijfers liggen heel wat hoger dan die in niet-kansarme buurten.

Een buurt die op alle vier dimensies hoog scoort, wordt beschouwd als bijzonder kwetsbaar. Van de 131 zijn dat er 61. Opvallend: in vergelijking met het cijfermateriaal van de vorige analyse, zijn alle cijfers gestegen. Enkel de dimensie ‘gezondheid’ haalt een iets betere score.

(lees verder onder kaartje)

In de analyse worden ook twee specifieke doelgroepen gescreend: jongeren (-21 jaar) en 65-plussers. Kwetsbare jongeren in kansarme buurten hebben gemiddeld meer schoolse vertraging, groeien meer op in een eenoudergezin en hebben vaker een niet-werkende werkzoekende ouder. Ik stel hier vast dat die drempelwaarden overschreden worden in 175 buurten. Dat is dus meer dan enkel de ‘puur kansarme’ buurten. Het gaat om 107 574 huishoudens waar jongeren moeten opgroeien in een kwetsbare situatie.

(lees verder onder kaartje)

Bij de 65-plussers zet de kwetsbaarheid zich ook door in andere buurten dan louter de kansarme buurten. Meer dan 72 000 ouderen wonen in een buurt met verhoogde kans op kwetsbare ouderen. Het zijn ouderen die hoog scoren op de indicatoren ‘gescheiden’, ‘instabiele woonsituatie’ en ‘huurder’. Maar liefst 44 van de 64 West-Vlaamse steden en gemeenten hebben minstens één zo een buurt. In de kustgemeenten en in de centra van steden en gemeenten komen die buurten het meest voort.

Conclusie van het verhaal: er is een toename van buurten met kansarmoede. In onze provincie zijn het niet alleen de kustgemeenten en de centrumsteden die ermee te maken hebben. En ook: er bestaat niet zoiets als dé kansarme buurt. Elke buurt heeft zijn specifiek karakter.

Uit de cijfers blijkt dat het contrast tussen kansarm en niet-kansarm groter is geworden. Daar word ik niet vrolijk van.

(lees verder onder illustratie)

De data-analyse is meer dan een wetenschappelijk gegeven. Hiermee kunnen steden en gemeenten aan de slag. En de makers van de studie bieden een zeer performante tool aan: per gemeente een steekkaart met specifiek cijfermateriaal. Zo kan een gemeente meteen zien waar de pijnpunten zitten. Lokaal kansarmoedebeleid kan hierop worden afgestemd.

Onze sp.a-mandatarissen zetten op lokaal vlak al volop in op dit thema. Philippe De Coene lanceerde het Armoedeplan, een actieplan tegen armoede en voor sociale vooruitgang in Kortrijk. En ook in mijn stad Poperinge houdt schepen van sociale zaken Bryan Vanderhaeghe de vinger aan de pols en zoekt hij mee naar oplossingen voor de kansarme buurten in de stad.

In de praktijk resulteert dat vooral in acties ‘on the spot’, zoals een buurthuiswerking of het opstarten van een buddyproject. Bij dat laatste helpen vrijwilligers om het sociale netwerk van kwetsbare personen uit te breiden. Poperinge investeerde ook in een eerstelijnspsychologe, in een preventief woonbegeleider en in arbeidstrajectbegeleiding. Het zijn allemaal heel concrete maatregelen, afgestemd op de noden van mensen in kansarmoede.

Ik sluit af met een positieve noot. Eén op de tien buurten die in 2016 beschouwd werden als kansarm, is uit die kwetsbare positie geraakt. Een zeer gerichte lokale aanpak kan dus wel degelijk een verschil maken.